De Nederlandsche Maatschappij tot Algemeene Dienstverrigting,
Een nuttige instelling te Rotterdam
Dit artikel is in iets verkorte vorm eerder verschenen in De Postzak 225 (september 2019).

De Postzak is een uitgave van de Nederlandse Vereniging van Poststukken en Poststempel verzamelaars (Po & Po). Het verschijnt twee maal per jaar en heeft een omvang van 40 bladzijden of meer. De inhoud van De Postzak is zeer divers. Onderwerpen waarover recentelijk in De Postzak is geschreven zijn: verenpost, portvrijdom, stempels en stempeltypen, gevangenenpost WO2, een telegram uit 1870 en nog veel meer. Daarnaast geeft de vereniging eens per twee jaar een posthistorische studie uit die aan de leden gratis ter beschikking wordt gesteld.

De vereniging Po & Po komt vrijwel maandelijks (in Ede) bijeen. Vaak wordt door één van de leden een lezing verzorgd en drie maal per jaar is er een veiling met 250 of (vaak) meer kavels.

Meer informatie over Po & Po is te vinden op de website https://po-en-po.nl.

Zie ook mijn andere websites:
- De Belgische geïllustreerde telegrammen
- Mijn dubbele postwaardestukken te ruil of te koop

Direct naar het overzicht van correspondentiekaarten >>

INLEIDING

Op 1 mei 1865 werd in Rotterdam de Nederlandsche Maatschappij tot Algemeene Dienstverrigting (verder kortweg de “Maatschappij” genoemd) opgericht. Een van de activiteiten van de Maatschappij was het bezorgen van geadresseerde poststukken. Vanaf 1872 werden ook eigen ‘correspondentiekaarten’ verkocht. Oprichter van de Maatscahppij was Emil Lüning.

Correspondentiekaart, zwart op blauw, perforatie boven Franco.
Rotterdamsch Nieuwsblad,
4 mei 1878.

Postzegels en briefkaarten werden in de 19e eeuw veel verzameld, ook in Rotterdam. Zo stond al in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 5 april 1878 een advertentie waarin een bijgewerkte catalogus van alle bestaande postzegels, briefkaarten, briefomslagen, kruisbanden enz. werd aangeboden. Maar ondanks dat veel filatelisten in Rotterdam bekend moeten zijn geweest met de Maatschappij, duurde het tot 1930 voordat er een artikel werd gewijd aan haar postale activiteiten (Korteweg, 1930 en 1932). Van meer recente datum zijn Glasewald (1956), König (1961, 1965), Dekker (1979, 1980) en Horn Sr (1994).

Dekker is het meest uitgebreid en vermeldt de meeste feiten. Horn voegt daar inhoudelijk niet veel aan toe maar geeft een uitgebreid overzicht van alle door de Maatschappij uitgegeven correspondentiekaarten en alle door de maatschappij gebruikte ‘postale’ stempels, inclusief afbeeldingen daarvan. Daarnaast bevat zijn boekje een groot aantal afbeeldingen van advertenties en folders van de Maatschappij. Helaas zijn genoemde auteurs erg zuinig in het vermelden van hun bronnen en vermeldt Horn niet de uitgiftejaren van de afgebeelde documenten. Daardoor is een deel van de door hen genoemde feiten niet te verifiëren. In 1964, 1967 en 1968 verschenen enkele anekdotisch getinte artikelen in Het Vrije Volk.

Voorliggend artikel bouwt verder op het werk van de hiervoor genoemde auteurs, aangevuld met eigen onderzoek in het Delpher krantenarchief (www.delpher.nl) en het Stadsarchief Rotterdam. Daarnaast is intensief gebruik gemaakt van informatie uit enkele interviews met de heer Lüning, de eerste directeur van de Maatschappij, gepubliceerd in Het Leven van 24 oktober 1925, Het Vaderland van 28 oktober 1925 en De Maasbode van 29 oktober 1927.

Esens, Duitsland.

Emil Friedrich Gottlieb Emmius Lüning werd geboren op 28 oktober 1835 als zoon van een griffier te Esens, in Oost-Friesland. Hij trok op jonge leeftijd naar Nederland en werkte daar bij verschillende zaken in Amsterdam en Rotterdam. Op 1 mei 1865 werd hij directeur van de Nederlandsche Maatschappij tot Algemeene Dienstverrigting. In datzelfde jaar, op 27 juni 1865, trouwde hij met Ida Catharina Elisabeth Biermann (geboren op 8 september 1845 te Emden). Samen kregen ze vijf kinderen. De jongste, Emil jr, volgde hem op 1 mei 1903 op als directeur van de Maatschappij. Zelf verhuisde hij toen naar Den Haag. Op 4 juni 1891 werd hij genaturaliseerd tot Nederlander. Hij overleed op 1 juni 1928 en werd begraven te Rotterdam.

Dhr Lüning onderhield nauwe banden met zijn geboortestad. De afbeelding hieronder toont een briefomslag van de Maatschappij, verzonden naar Esens. Onder het pseudoniem Nigel Mülin schreef hij korte verhalen in het Harlinger Blatt. Hij was ereburger van de stad Esens (Burkert, 2012).

Briefomslag van de Maatschappij, op 5 juli 1886 aangetekend verzonden aan Herrn Rector Vogel, Hauptmann der Türnerfeuerw(ehr), Esens. Deze vrijwillige brandweer was enkele maanden daarvoor opgericht naar aanleiding van een grote brand in 1860 die ongeveer eenderde van Esens had verwoest. Aan de achterzijde is de briefomslag voorzien van vijf lakzegels.

De heer Emil Lüning, een week voor zijn 90e
verjaardag (Het Leven, 24 oktober 1925).

DE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT ALGEMEENE DIENSTVERRIGTING

De eerste berichten over de Maatschappij verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van zondag 5 maart 1865. De oprichting vond plaats op 1 mei van dat jaar. Directeur was Emil F.G.E. Lüning. Het kapitaal van de maatschappij bedroeg 20 000 gulden, verdeeld over 200 aandelen van 100 gulden (afbeelding 5). Daarvan moest de helft worden gestort en de andere helft op afroep beschikbaar zijn. Volgens de akte van oprichting waren er 32 aandeelhouders waaronder Lüning zelf, die vijftien aandelen voor zijn rekening nam, en twaalf commissarissen. De akte van oprichting werd gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant van 7 juni 1865.

Het doel van de maatschappij was 'het bestellen van goederen en pakjes ... om ten gerieve van het publiek ... vertrouwde personen aan te stellen tot ... het bezorgen van goederen en boodschappen ... het verrigten van alle soorten diensten en werk ... en om 'vlijtige en bekwame personen gedurende het geheele jaar een vast inkomen te verschaffen en daarenboven eene toelage, geregeld naar hunne vlijt en verdienste ...'.

De Voorzijde van het advertentieblaadje van 30 maart 1872. In verband met de bevrijdingsfeesten van 1 april is deze editie in het oranje gedrukt en is op de voorpagina een gedicht geplaatst. Op 1 april 1872 werd gevierd dat het 300 jaar geleden was dat de watergeuzen de stad Den Briel hebben ingenomen. Deze gebeurtenis werd beschouwd als het begin van de bevrijding.

De werkzaamheden bestonden uit allerlei soorten diensten zoals het bestellen van goederen en pakjes, verhuizingen, inpakken van goederen, het openen en sluiten van winkelluiken, het wassen van ramen, houthakken, het open houden van wakken (in de winter), waken, wekken, het bekend maken van sterfgevallen en bevallingen, het dragen van lampions bij optochten, het bezorgen van verse melk, het bezorgen van cadeaus op sinterklaasavond, het rondbrengen van circulaires en het innen of uitbetalen van gelden. Een uitgebreide opsomming van activiteiten is te vinden in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 31 december 1890. Daarnaast verkocht de Maatschappij van 1872 tot circa 1890 correspondentiekaarten waarop een korte boodschap kon worden geschreven en die dan door een werkman van de maatschappij met spoed werden bezorgd: een soort expresse-postdienst. Ook exploiteerde de Maatschappij van 1868 tot 1891 het Advertentieblaadje, aanvankelijk éénmaal per week, vanaf 1872 tweemaal, vanaf 1874 driemaal en vanaf 1879 viermaal per week (International Institute of Social History, 1939; Grooten, 2011).

Aandeel nr 14.

De Maatschappij begon met 13 werknemers. De start was voorspoedig. Al op de eerste dag werkten drie man in een bierbottelarij en vier man hadden de eerste dagen al werk aan een verhuizing. Het tarief waartegen de dienstmannen werden 'uitgeleend' was 20 cent per uur waarvan 14 cent voor de dienstman zelf en 6 cent voor de Maatschappij. Bij een volledig gevulde werkdag van veertien uur, zes dagen per week, kon een dienstman toen dus maximaal f 11,76 per week verdienen. De eerste twee jaren moeilijk. Pas vanaf het derde jaar van haar bestaan begon de Maatschappij te renderen. In 1900 had de Maatschappij 75 mensen in dienst, dit volgens een brochure uit 1901.

Een dienstman in uniform. W.P. (Wilhelmus Petrus) van Geldrop, 1865
(Collectie Stadsarchief Rotterdam).

De Maatschappij werd opgezet naar Duits voorbeeld. De oprichter, dhr Lüning, was tijdens een zakenreis naar Leipzig en Dresden in aanraking gekomen met het 'Dienstmann Institut' aldaar. Dat bracht hem op het idee om een dergelijk instituut ook in Nederland op te zetten. Omdat in Amsterdam al het gilde van kruiers bestond, koos hij voor Rotterdam. De overeenkomsten met de Duitse 'Dienstmann Institute' zijn opvallend. Het begint al met de formulering van het doel van de Maatschappij: werk en inkomen verschaffen aan vlijtige en bekwame personen. Andere overeenkomstige kenmerken zijn het type diensten dat wordt verricht, de vaste, controle van de dienstmannen door het gebruik van garantiecoupons die moesten worden afgegeven voor of na het verrichten van een dienst, vergoeding bij verlies of beschadiging van de goederen die aan de dienstmannen waren toevertrouwd en een opvallend uniform. Deze bestond uit een blauwe kiel, een Engels-leren broek, een grijswollen jas en een kleppet. Het uniform was versierd met vergulde knopen met daarop de firmanaam.

EXPANSIE

Vrij snel na de oprichting van de Maatschappij volgde een uitbreiding in Den Haag. Op 14 juli 1865 berichtte het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage dat de 'Nederlandsche Maatschappij van Algemeene Dienstverrigting, gevestigd te Rotterdam, erin geslaagd is hare inrigting uit te breiden en alhier ... een kantoor te vestigen ...'. De krant reageerde positief op de komst van de Maatschappij. De dienstmannen 'zijn doelmatig en ordelijk gekleed, en op de drukste punten der de stad gestationeerd . Eén wenk is genoeg om hen te doen toesnellen.' Ook de prijzen vond de krant over het algemeen billijk. Toch was er ook iets om over te klagen: De diensttijd van de dienstmannen was te kort, ze zouden tot 10 uur 's avonds beschikbaar moeten zijn, en de prijzen voor alledaagse dingen als schoenen poetsen, eten halen enzovoort was te hoog. De afdeling Den Haag was geen lang leven beschoren. Op 31 december 1866 houdt de afdeling op te bestaan.

Behalve op Den Haag liet dhr Lüning zijn oog vallen op Amsterdam, Utrecht en Arnhem. In deze plaatsen zijn inderdaad gelijksoortige bedrijven als de Maatschappij opgericht. Het is echter niet duidelijk in hoeverre dhr Lüning daarbij betrokken is geweest. In de interviews met dhr Lüning, waaraan in dit artikel al eerder is gerefereerd, worden ze in ieder geval niet genoemd.

Binnen Rotterdam had de Maatschappij, na een stroef begin, meer succes. Aanvankelijk klein begonnen in een opslagruimte aan de Zuidblaak 2-38, verhuisde de Maatschappij in oktober 1875 naar Wijnstraat 70 en het aan de achterzijde daaraan grenzende Wijnhaven 71. Inmiddels waren ook al enkele bijkantoren in gebruik genomen: Leuvehaven 299 en Spui 8 in 1872, Delftschepoortplein 3 in 1873 en Goudschesingel 198 in 1874. Uiteindelijk heeft de Maatschappij gedurende zijn bestaan meer dan twintig locaties voor langere of kortere tijd in gebruik gehad.

WERKTIJDEN EN SALARIS

Zoals toen niet ongebruikelijk, maakten de werkmannen van de Maatschappij lange dagen. In de zomer, van 1 april tot 31 oktober, werkten ze van 6 uur in de morgen tot 8 uur in de avond. ’s-Winters begonnen ze een uur later. Er werd gewerkt van maandag tot en met zaterdag. Op zondag deed men bij toerbeurt dienst.

De verdiensten waren afhankelijk van de werkzaamheden die men verrichtte. Was er geen werk, dan waren er ook geen verdiensten. In een overzicht over het jaar 1900 is te lezen dat de gemiddelde lonen per week in dat jaar lagen tussen ƒ 8,22 en ƒ 14,78 voor een volwassene en tussen ƒ 6,34 en ƒ 7,84 voor een halfwas. Daarnaast werd in totaal ƒ 559,60 aan ziektegeld uitgekeerd, ƒ 65 bij bevallingen (gemiddeld ƒ 5 per bevalling) en ƒ 180 bij jubilea. Het salaris van een dienstman was dus geen vetpot. Ter vergelijking, voor ƒ 12 per week in 1900 kon men toen net zoveel kopen als voor €155 in 2017. Dat is minder dan de helft van een netto bijstandsuitkering (€325 per week inclusief vakantiegeld voor een (echt)paar). Meer dan 80 procent van het inkomen ging dan ook op aan eten, kleding, huur en verwarming (van Riel, 2009).

Het equivalent van 12 gulden in 1900, 1865-2015. Eigen berekening op basis van de prijsindex van de gezinsconsumptie, gepubliceerd door het CBS (vanaf 1900) en door van der Bie en Smits (2001) voor de eerdere jaren.
Rotterdamsch Nieuwsblad, 7 oktober 1901

ARBEIDSONRUST

Zondag 9 oktober 1892 was er een vergadering van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond. Onder de ingekomen stukken was een brief met het verzoek om medewerking te verlenen om aan de directie van de Maatschappij te vragen om haar kantoren in het vervolg op zondag te sluiten. Elke zondag moesten twintig dienstmannen dienstdoen, maar meestal was er geen werk en werd er dus ook niets verdiend. De voorzitter verklaarde daartoe bereid te zijn, vooral ook omdat volgens hem de Maatschappij meer en meer een middel was geworden voor de aandeelhouders om veel geld te verdienen, en steeds minder aandacht had voor de werknemers. En dat terwijl de maatschappij oorspronkelijk met een sociaal doel was opgericht.

Het verzoek heeft blijkbaar niets opgeleverd, want in oktober 1901 werd er weer gestaakt, met opnieuw onder meer de zondagsarbeid als inzet. Daarnaast werd een loonsverhoging van 5 procent geëist. Gemiddeld zou dit neerkomen op 60 cent per dienstman per week. Andere grieven waren de kortingen op het loon voor door de dienstmannen toegebrachte schade, zonder dat zij daarover eerst gehoord waren, en de extra kortingen die de maatschappij soms in rekening bracht. Van alle betalingen voor door de dienstmannen verrichtte diensten werd 30 tot 40 procent ingehouden ten behoeve van de maatschappij, en soms nog meer.

De directie reageerde daarop door alle dienstmannen een lijst voor te leggen. Wie die tekende verbond zich om tegen de oude voorwaarden in dienst te blijven. Van wie niet tekende zou worden aangenomen dat hij per 31 december 1901 ontslag zou hebben genomen.

Het conflict liep hoog op, maar het uiteindelijke resultaat van de staking was beperkt (Smits, 1902). De lonen werden niet verhoogd en de zondagsdienst bleef bestaan, maar nu alleen voor diensten die van tevoren waren besteld. Als op zondag dienstgedaan moest worden was men nu in ieder geval verzekerd van inkomsten. Tenslotte werd van alle gelden die de maatschappij namens anderen inde vanaf dat moment een extra percentage ingehouden. De op die manier verkregen extra inkomsten werden vervolgens aan het einde van het jaar, als een soort eindejaarsuitkering, onder de dienstmannen verdeeld.

ROTTERDAM IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 19E EEUW

In de tijd dat de Maatschappij actief was groeide Rotterdam uit van een grote provinciestad naar een grote havenstad. De groei was stormachtig. Het inwonertal steeg van rond 110 duizend in 1865, het jaar dat de Maatschappij werd opgericht, naar bijna 320 duizend in 1900: dus een verdrievoudiging in 35 jaar (grafiek 2). Ter vergelijking, de bevolking van Nederland als geheel groeide in dezelfde periode met 45 procent, van 3½ miljoen in 1865 naar iets meer dan 5 miljoen in 1900.

Bevolkingsomvang van Rotterdam, 1830-1900.

Ongeveer de helft van de bevolkingsgroei van Rotterdam kwam door natuurlijke aanwas, de andere helft doordat steeds meer mensen van buiten Rotterdam zich in Rotterdam vestigden (Waardenburg, 1968). Ook werd in deze periode een aantal buurgemeenten geannexeerd (Droogendijk en Moquette, 1910) waarvan naar inwonertal gemeten die van Delfshaven in 1887 en van Kralingen en Charlois in 1896 de belangrijkste zijn.

Rotterdam, Nieuwe gang (foto uit 1909).

Rotterdam was geen gezonde stad. ‘De driehoek Hoogstraat-Coolvest-Goudsesingel was niet minder dan één open riool zonder spuiing, dat tevens het enig drinkwaterreservoir was, behalve voor de weinige zeer welgestelden die over eigen welwater beschikten’, aldus Rogier (1948) over het jaar 1850. Eén jaar eerder, in 1849, werd Rotterdam getroffen door een cholera-epidemie, waarbij 2½ procent van de Rotterdamse bevolking aan de ziekte overleed. En hoewel de hygiënische omstandigheden in de loop der jaren wel verbeterden, was de sterfte aan het einde van de negentiende eeuw in Rotterdam nog steeds bovengemiddeld: in de periode 1881-1890 overleden in Rotterdam jaarlijks gemiddeld 23 mensen per 1000 inwoners, tegen 21 per 1000 inwoners in Nederland.

De snelle groei van de stad ging gepaard met een snelle groei van het aantal woningen (Waardenburg,1968). In de periode 1880-1900 werden er bijna 32 duizend nieuwe woningen gebouwd in ruim 10 duizend panden. Hierdoor bleven de huren in Rotterdam relatief laag vergeleken bij veel andere steden. De huurprijs van de nieuwe woningen lag tussen ƒ 2,50 en ƒ 3,25 per week: 25 tot 35 procent van het weekloon van een arbeider in die tijd. De huurprijzen van de krotwoningen in de vervallen binnenstad lagen rond ƒ 1,50 per week.

SOCIALE INSTELLING OF GEWOON BEDRIJF?

Was de Maatschappij nu een ‘sociale instelling’ of was het een gewoon bedrijf waar het maken van (veel) winst een van de belangrijkste doestellingen was? Deze vraag is niet zonder meer te beantwoorden. Een antwoord zou kunnen zijn dat de maatschappij begonnen is met het oprechte doel mensen van werk, en daarmee van een inkomen te voorzien. Dit doel wordt ook expliciet genoemd in de oprichtingsakte van de maatschappij, zoals die is gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant van 7 juni 1865. De ruime dividenden, daarentegen, die jaarlijks werden uitgekeerd aan de aandeelhouders en de houding van de directeur tijdens de staking in oktober 1901 doen vermoeden dat de wens om (veel) winst te maken na verloop van tijd toch de overhand kreeg. Ook de trots waarmee dhr Lüning in het Vaderland van 28 oktober 1925 vertelt dat in 1880 50 procent dividend kon worden uitgekeerd, draagt aan dit vermoeden bij. Daar staat tegenover dat de Maatschappij beschikte over een ondersteuningsfonds voor ziekte en pensioenen dat in 1903 een omvang had van 25 000 gulden. Dit bedrag komt ongeveer overeen met 40 maal het gemiddelde jaarsalaris van een Werkman.

Uitgekeerd dividend per boekjaar (voor zover te achterhalen op Delpher.nl).
* nihil, ** nihil wegens omvangrijke afschrijving

EEN NIEUWE DIRECTEUR

Op 1 mei 1903 werd Emil Lüning als directeur van de Maatschappij opgevolgd door zijn jongste zoon Emil jr. Deze had echter meer belangstelling voor het recherche vak en voegde daarom in 1904 een afdeling ‘recherche’ toe aan de maatschappij. Vrij snel werd dit de belangrijkste activiteit. Eén van de grote successen van de Maatschappij was de oplossing van ‘De zaak van den brievengaarder te Castricum’. Postbode J.J. Res uit Castricum was in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van de diefstal van kwitanties ter waarde van ongeveer 770 gulden uit een postzak. Een familielid van hem, Jan van Best en lid van de Tweede Kamer, heeft toen de Maatschappij gevraagd de onschuld van de postbode te bewijzen en de daadwerkelijke dader op te sporen. Uitvoerige verslagen over hoe de Maatschappij deze opdracht succesvol heeft uitgevoerd zijn te vinden in het Algemeen Handelsblad, De Arnhemsche Courant, De Telegraaf, de Haagsche Courant, de Leeuwarder Courant, de Gooi en Eemlander en veel andere kranten.

Emil Lüning jr (staande) en zijn zuster mejuffrouw I. Lüning (rechts).

Begin jaren dertig gaat het niet goed met de Maatschappij. In de collectie van het Stadsarchief Rotterdam bevindt zich een brief gedateerd 13 januari 1934 van dhr Lüning aan dhr W.W. Nijholt, waarin hem wordt verteld dat zijn ontslag te wijten was aan de moeilijke economische omstandigheden. Ondersteuning moest om die reden per 1 februari 1934 worden ingetrokken. Onder aan de brief staat de aantekening: ‘Na 53 jarigen dienst’. Eind 1934 viel het doek voor de Maatschappij. Op 15 december 1934 werd het dienstmannendeel van de maatschappij overgenomen door de heer S.P. Vink en vermoedelijk rondom diezelfde tijd werd de stadspostdienst overgenomen door de Rotterdamsche Bestel Centrale. Op 31 december 1934 werd de Maatschappij geliquideerd en opgeheven. De afdeling recherche werd als een zelfstandig particulier detectivebureau voortgezet, vermoedelijk tot de Duitse inval in 1940, waarbij het kantoor aan de Wijnhaven werd verwoest (Wagemans, 2011).

Envelop verzonden via de Rotterdamse Bestel Centrale

HET POSTBEDRIJF VAN DE MAATSCHAPPIJ

Vrijwel vanaf het begin heeft de Maatschappij een eigen stadspostdienst gevoerd. Hoewel dit in strijd was met de Postwet, is de maatschappij daarvoor, voor zover bekend, nooit beboet. En mocht dit wel het geval zijn geweest, dan heeft dat in ieder geval niet geleid tot het beëindigen van deze activiteit. De verhouding met de posterijen waren zelfs bijzonder goed: in de kantoren van de maatschappij konden ook postzegels, briefkaarten en postwissels worden gekocht.

Ovaal stempel, blauw (1867) of rood (1868)(Horn, stempel 1)
en vierkant handstempel rood (1869) (Horn, stempel 2)

De stadpostdienst van de Maatschappij bezorgde vooral reclamedrukwerk, circulaires, rekeningen (incasso) en massapost. Veel is hiervan niet bewaard. Een uitgebreid overzicht van de hierbij gebruikte stempels kan gevonden worden in Horn (1994). De oudst bekende stempels zijn een blauw en een rood ovaal stempel uit 1867 respectievelijk 1868. Ook is een rood vierkant handstempel bekend uit 1869. Het meest bekend zijn de rode ronde handstempels met waarde-aanduiding (stempel 3 volgens de catalogisering van Horn), gebruikt van circa 1920 tot circa 1930. Korteweg (1930) noemt stempels in de waarden ½, 1, 2, 3 en 7½ cent. Horn vermeldt, in navolging van König ook nog stempels van ¼, 4, 5, 10 en 15 cent maar toont daarvan geen afbeeldingen. Ook is een rood vierkant reclamestempel bekend.

Rode rondstempels met waarde-aanduiding 1, 2, 3, 4, 7½ cent (Horn, stempels 3c t/m 3f en 3h) en rood vierkant
reclame-stempel (Horn, stempel 4).

Deze stempels zijn weer opgevolgd door diverse ronde stempels zonder waarde-aanduiding, veelal rood, soms ook paars of blauw . Tenslotte heeft de Maatschappij een viertal letterstempels gebruikt: A, B, C en H. Horn vermoedt dat deze laatste bestellersstempels zijn.

Paars rond handstempel met adres Wijnhaven 71. (Horn, stempel 6a).

EIGEN CORRESPONDENTIEKAARTEN

NummerKleur Kantoor
1 Groen Zuidblaak, later Wijnstraat/Wijnhaven
2 Rood Leuvehaven
3 Violet Spui, later Karresteeg
4 GeeloranjeDelftschepoortplein
5 Blauw Goudschesingel, later Colchoseiland
6 Zwart Oostplein
- Bruin Prins Hendrikkade
- - Leliestraat, later Zomerhofstraat

Vanaf 1872 werden eigen ‘correspondentiekaarten’ verkocht. ‘Door daar gebruik van te maken voorkomt men alle abuizen door mondelinge boodschappen menigmaal teweeggebracht. De bezorging geschiedt onmiddellijk.’. Horn noemt deze kaarten dan ook boodschappenkaarten.

Op de oudste correspondentiekaarten staat linksboven een afbeelding van een werkman met een bord. Vanaf 1877 is dit een werkman met koffer. Midden boven staan de instructies voor het gebruik en een overzicht van de (bij)kantoren van de maatschappij. Linksonder bevindt zich de waardecoupon. Om deze gemakkelijk te kunnen afscheuren is een perforatie aangebracht. Ook is veelal, maar niet altijd, een droogstempel in de coupon aangebracht, met de naam van de Maatschappij. In de eerste jaren zijn de kaarten gedrukt op kwalitatief slecht papier. De latere correspondentiekaarten zijn van betere kwaliteit. De kaarten zijn gedrukt in meerdere kleuren.

Op de coupon staat de prijs vermeld en vanaf 1876 tot en met 1885 een nummer. Volgens König (1965) correspondeert dit nummer, net als de kleur waarin de kaart is gedrukt, met één van de (bij)kantoren van de Maatschappij. Dit was, aldus König, om de controle van de werkmannen te vereenvoudigen, maar hoe dit de controle vereenvoudigde wordt niet vermeld. Op dit kleurenschema zijn enkele uitzonderingen. In 1876 werden een groene correspondentiekaart met kantoor¬nummer 2 uitgegeven (Horn, nummer C15) en een rode kaart met nummer 1 (Horn, nummer C27).

Hoewel niet goedkoop was deze dienst goedkoper dan de expressedienst van de posterijen. In 1872 kostte een door de posterijen per expresse verzonden briefkaart 3 cent (2½ briefkaarttarief plus ½ cent voor het drukken van de kaart en het karton) plus 15 cent expresserecht, dus 18 cent. De kaarten van de Maatschappij kostten 10 cent. In 1881 werd het tarief voor de correspondentie¬kaarten verlaagd naar 7½ cent.

CATALOGISERING VAN DE CORRESPONDENTIEKAARTEN

Al in 1893 verschijnt in de ‘Prix-courant de Timbres-poste, Enveloppes, Cartes etc.’ van Moens een overzicht van verschenen correspondentiekaarten (Moens, 1893). Hij onderscheidt 43 verschillende kaarten. Korteweg (1930) noemt het aantal van 44. Higgins & Gage (1966) nemen 34 verschillende correspondentiekaarten op in hun wereld¬catalogus van postwaardestukken. In het prijssupplement van 1980 worden ze niet meer genoemd. Het meest recente overzicht verscheen in 1994 (Horn, 1994). Horn onderscheidt 61 hoofdnummers en daarnaast nog diverse varianten, zoals het ontbreken van een droogdruk en een foutief gespelde straatnaam. Nieuwe vondsten zijn mogelijk. Zo bevat mijn eigen collectie twee kaarten die niet door Horn worden genoemd (één hoofdnummer en één kaart met een drukvariant. Ook de collectie van het Stadsarchief Rotterdam bevat vijf kaarten die door Horn niet zijn vermeld, waaronder één hoofdnummer (de afbeelding aan het begin van dit artikel).

(Horn) 32, man met koffer, met kantoornummer, roodbruin op crème-grijs papier. Met hoogstaande punt achter “afgescheurd” (net boven de perforatie).

ECHT OF FANTASIE?

Het is niet bekend of de correspondentiekaarten van de Maatschappij bedoeld waren om echt te worden gebruikt, of dat het fantasieproducten waren, alleen bedoeld voor verzamelaars. Dat laatste kwam wel vaker voor. Zo heeft bijvoorbeeld het Institut Hamburger Boten, dat een particuliere stadspostdienst in Hamburg exploiteerde, zegels uitgegeven die uitsluitend bedoeld waren voor verzamelaars en nooit daadwerkelijk zijn gebruikt (Müller, geen jaartal).

Er zijn meerdere reden om te veronderstellen dat ook de correspondentiekaarten van de Maatschappij alleen, of vooral bedoeld waren voor verzamelaars. Het aantal verschillende correspondentiekaarten is erg groot. Het lijkt erop dat zodra een nieuw (bij)kantoor werd geopend nieuwe kaarten werden uitgegeven waarop dit nieuwe kantoor werd genoemd. Dit suggereert dat deze kaarten veelvuldig werden gebruikt, immers als ze niet veelvuldig gebruikt zouden worden was een nieuwe oplage overbodig. Toch is er tot op heden maar één gebruikt exemplaar gevonden. Dat exemplaar bevindt zich in het stadsarchief van Rotterdam. Het bevat geen mededeling en is niet gebruikt binnen Rotterdam, maar gefrankeerd met een postzegel van één cent en verzonden aan ‘de Weledele Heer J Swan postdirecteur te Helmond’. Binnen Rotterdam gebruikte exemplaren zijn tot op heden niet gemeld, dit ondanks dat briefkaarten en andere postwaardestukken in die tijd veelvuldig werden verzameld.

De enige gebruikte correspondentiekaart. De naam van de geadresseerde is foutief gespeld en moet zijn J. Schwan, zie de Helmondsche Courant van 16 oktober 1880. (Stadsarchief Rotterdam).

Ook is het opvallend dat de mogelijkheid tot het versturen van correspondentie¬kaarten nooit genoemd werd in de vele advertenties van de Maatschappij in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Rotterdamsch Nieuwsblad. Dit in tegenstelling tot het bezorgen van facturen en van geadresseerd en ongeadresseerd drukwerk, een activiteit die veelvuldig werd genoemd. De enige verwijzingen naar correspondentiekaarten die ik heb gevonden is in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 31 december 1890. Daar worden ze genoemd in een artikel naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Maatschappij.

Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16 december 1868.

Een derde reden om te veronderstellen dat de kaarten vooral fantasieproducten zijn is een mededeling in Philatelic Record van mei 1884 (dus zes jaar eerder dan de vermelding in het Rotterdamsch Nieuwsblad):

An amusing instance has just occurred. An official of the Nederlandsche Maatschappij tot Algemeene Dienstverrigting sends our publishers samples of his post cards with a picture of a letter-carrier and perforated corner, value 7½ cents, printed in various colours. He remarks that these cards are much sought after by collectors, especially in France, where they may be sold for from 3 to 5 francs. Our official is, however, willing to supply them at the face value in six colours and any quantity. Bless him!

Hieruit blijkt dat de Maatschappij actief probeerde deze kaarten bij verzamelaars onder de aandacht te brengen. De ironische ondertoon van het bericht is goed te begrijpen. Eén Franse franc was toentertijd net iets meer dan één gulden (van der Bie en Smits, 2001). Er werd dus gesuggereerd dat in Frankrijk door verzamelaars drie tot vijf gulden werd betaald voor een correspondentiekaart van 10 of 7½ cent. Hier worden de kaarten aangeboden tegen ‘kantoorprijs’. Dat is minder dan vier procent van de gesuggereerde handelswaarde in Frankrijk.

En ten slotte moet men zich afvragen wie van een dergelijke expresse postdienst gebruik zou willen maken. Post werd toentertijd meerdere keren per dag bezorgd. De tijdwinst die behaald kon worden door gebruik te maken van de diensten van de Maatschappij zal daarom gering zijn geweest.

Toch is het niet onmogelijk dat de kaarten (in beperkte mate) echt zijn gebruikt. König en Dekker trekken daarom geen conclusies. Echter, het lijkt erop dat, hoewel misschien begonnen als een serieus initiatief, de verkoop aan verzamelaars uiteindelijk de belangrijkste reden was om deze kaarten uit te geven, of in ieder geval, om daar mee door te gaan. Daarom moeten deze kaarten volgens mij worden beschouwd als fantasieproducten, totdat het tegendeel is bewezen door de vondst van een echt binnen Rotterdam gebruikt exemplaar. Daarmee wil overigens niet worden gezegd, dat ze niet verzamelwaardig zijn. Het is op zijn minst een curieus stukje historie.

DANK

De auteur bedankt Franklin Ennik en www.posthistorie.nl voor het ter beschikking stellen van enkele afbeeldingen.

OVERZICHT

Er zijn verschillende overzichten van deze correspondentiekaarten bekend. De meest uitgebreide is te vinden in Horn (1992). Dit overzicht heeft, net als alle eerdere overzichten, als nadeel dat de kaarten opeenvolgend genummerd zijn. Nieuwe vondsten zijn daardoor niet gemakkelijk in te voegen. Hieronder wordt een nieuwe nummering geïntroduceerd die dit nadeel minder heeft. Er is met opzet een nummering gekozen die afwijkt van die van Horn, dit om verwarring te voorkomen. De meeste kaarten zijn crèmekleurig. Waar sprake is van gekleurd papier (anders dan crème of grijs) gaat het om eenzijdig gekleurd papier. De achterzijde is dan crème of grijs.

Alle correspondentiekaarten hebben een geperforeerde afscheurstrook in de linkerbenedenhoek. Tenzij anders aangegeven, is over de perforatie een droogstempel met de tekst NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT ALGEMEENE DIENSTVERRIGTING ROTTERDAM aangebracht. Er zijn kaarten bekend waarin dit droogstempel ontbreekt. Ook zijn kaarten bekend die aan de achterzijde zijn gestempeld met een (firma)stempel van de maatschappij.

Bij de nummering is uitgegaan van kaarten met droogstempel en zonder firmastempel. Voor kaarten zonder droogstempel wordt een z aan het nummer toegevoegd. Voor kaarten met achterop een firmastempel wordt een s aan het nummer toegevoegd. Er is (nog) geen onderscheid gemaakt tussen droogstempels die vanaf de voorzijde leesbaar zijn en droogstempels die vanaf de achterzijde leesbaar zijn en dus aan de voorzijde in spiegelschrift.

De omschrijvingen van de kaarten zijn in eerste instantie ontleend aan Horn (1994). Waar mogelijk zijn de omschrijvingen gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd of aangevuld. De omschrijving van de kaarten waarvan geen scans beschikbaar zijn, konden niet worden gecontroleerd en zijn daarom onder voorbehoud. Het kan om die reden ook zijn dat één of meer van de genoemde kaarten in het geheel niet bestaat.

Ter informatie is steeds ook de eerdere nummeringen opgenomen (Hn:Horn, Dk:Dekker, HG: Higgins & Gage, Mo: Moens).

18 april 2019: nieuwe variant toegevoegd, 10-2zs
17 maart 2023: drie nieuwe varianten toegevoegd, 3-17v, 4-1z, 4-3v

De volgende typen correspondentiekaarten worden onderscheiden":
  1. Man met bord, tekst 'Franco 10 cents.'
  2. Man met bord, tekst 'Franco.', zonder kantoornummer.
  3. Man met bord, tekst 'Franco.' met kantoornummer.
  4. Man met koffer, met kantoornummer en '10 cents'.
  5. Man met koffer, met kantoornummer en '7½ cents', 112x140 mm.
  6. Man met koffer, met kantoornummer en '7½ cents', 90x140 mm, drukdatum '84.
  7. Man met koffer, met kantoornummer en '7½ cents', 90x140 mm, drukdatum '85.
  8. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '86.
  9. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '87.
  10. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '89; 'Franco.' onder perforatie.
  11. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '90; 'Franco.' boven perforatie.
  12. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '91.
  13. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '93.

1. Man met bord, tekst 'Franco 10 cents.'

Man met bord met daarop de tekst 'Franco 10 cents.'. De tekst boven de perforatie luidt 'Deze hoek wordt door den Besteller afgescheurd.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 10 cents.'. Er worden geen kantooradressen vermeld.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur

2. Man met bord, tekst 'Franco.', zonder kantoornummer


Man met bord met daarop de tekst 'Franco.'. De tekst boven de perforatie luidt 'Deze hoek wordt door den Besteller afgescheurd.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 10 cents.'. De dagtekening eindigt met '187'. De kaarten hebben geen kantoornummer. Alle kaarten zijn crèmekleurig.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur

¹ Horn en anderen vermelden hier 1874. Het kantoor Delptschepoortplein 3 werd echter al genoemd in een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 22 april 1873. Het is daarom waarschijnlijk dat deze kaart al in 1873 werd gedrukt.

3. Man met bord, tekst 'Franco.' met kantoornummer


Man met bord met daarop de tekst 'Franco.'. De tekst boven de perforatie luidt 'Deze hoek wordt door den Besteller afgescheurd.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 10 cents.' met daaronder een kantoornummer. De dagtekening eindigt met '187'. Alle kaarten zijn crèmekleurig; enkele kaarten zijn van gestreept papier.
Hn Dk HG Mo Jaar kantoor-
nummer
Kleur

¹ Gestreept papier.

4. Man met koffer, met kantoornummer en '10 cents'.


Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Deze hoek wordt door den Besteller afgescheurd.' of 'Franco. / Deze hoek wordt door den Besteller afgescheurd'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 10 cents.' met daaronder een kantoornummer. De dagtekening eindigt met '187' of '188'. De kaarten meten 112 x 140 mm en zijn van grijzig papier.
Hn Dk HG Mo Jaar kantoor-
nummer
Kleur

5. Man met koffer, met kantoornummer en '7½ cents', 112x140 mm


Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Franco'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 7½ cents.' met daaronder een kantoornummer. De dagtekening eindigt met '188'. De kaarten meten 112 x 140 mm.
Hn Dk HG Mo Jaar kantoor-
nummer
Kleur


Als hiervoor maar nu met de tekst 'Franco. / Deze hoek wordt door den Dienstman afgescheurd.
Hn Dk HG Mo Jaar kantoor-
nummer
Kleur

6. Man met koffer, met kantoornummer en '7½ cents', 90x140 mm, drukdatum '84


Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Franco.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 7½ cents.' met daaronder een kantoornummer. De dagtekening eindigt met '18'. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum '84. De kaarten meten 90 x 140 mm en zijn van grijs papier.
Hn Dk HG Mo Jaar kantoor-
nummer
Kleur Drukdatum

7. Man met koffer, met kantoornummer en '7½ cents', 90x140 mm, drukdatum '85


Als boven, nu met drukdatum '85.
Hn Dk HG Mo Jaar kantoor-
nummer
Kleur Drukdatum

8. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '86


Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Franco.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 7½ cents.'. De dagtekening eindigt met '18'. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum '86. De kaarten meten 90 x 140 mm en zijn van eenzijdig gekleurd papier.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur Drukdatum

9. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '87


Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Franco.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 7½ cents.'. De dagtekening eindigt met '18'. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum '87. De kaarten meten 90 x 140 mm en zijn van eenzijdig gekleurd papier.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur Drukdatum

¹ De eerste keer dat het bijkantoor Prins Hendrikkade 12 wordt genoemd is in het adresboek van de stad Rotterdam van 1888. In het adresboek van 1887 wordt dit kantoor niet genoemd. Dit betekent dat dit kantoor vermoedelijk pas in 1887 is betrokken. Om die reden wordt hier 1887 als jaar van uitgifte genoemd. De drukdatum '86 moet worden beschouwd als een drukfout.

10. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '89; 'Franco.' onder perforatie.


Man met koffer. Geen tekst boven de perforatie. De tekst onder de perforatie luidt: 'Franco. / Correspondentiekaart. / 7½ cents.'. De dagtekening eindigt met “18”. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum Mrt. 89. De kaarten meten 90 x 140 mm en zijn zonder reliëfdruk.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur Drukdatum

11. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '90; 'Franco.' boven perforatie.

Man met koffer. Geen tekst boven de perforatie. De tekst onder de perforatie luidt: 'Franco. / Correspondentiekaart. / 7½ cents.'. De dagtekening eindigt met '189'. Onder de dagtekening de tekst 'aan Dienstman No'. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum Febr. '90. De kaarten meten 90 x 140 mm. en zijn zonder reliëfdruk.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur Drukdatum

12. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '91.

Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Franco.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 7½ cents.'. De dagtekening eindigt met '189'. Onder de dagtekening de tekst 'aan Dienstman No'. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum '91. Ze meten 90 x 140 mm, zijn zonder reliëfdruk en hebben een firmastempel op de achterzijde.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur Drukdatum

13. Man met koffer, zonder kantoornummer, drukdatum '93.

Man met koffer. De tekst boven de perforatie luidt 'Franco.'. De tekst onder de perforatie luidt: 'Correspondentiekaart. / 7½ cents.'. De dagtekening eindigt met '189'. Onder de dagtekening de tekst 'aan Dienstman No'. De kaarten zijn voorzien van een drukdatum '93. Ze meten 90 x 140 mm, zijn zonder reliëfdruk en hebben een firmastempel op de achterzijde.
Hn Dk HG Mo Jaar Kleur Drukdatum

LITERATUUR

NOTEN